maandag 16 augustus 2010

Peter De Graeve: 'Grenzen zijn spelregels'

Midden juli interviewde ik tezamen met collega Danny Vileyn filosoof Peter De Graeve. Het werd een van de betere interviews die ik voor Brussel Deze Week al afgenomen heb.
Veel is te danken aan de eruditie en verfrissendheid van 's mans ideeën. In tijden van communautaire crisis, heersende angst en dito paranoia wil ik nadenkende mensen graag dit interview bieden. De tekst spreekt voor zich, enige duiding ga ik er dus niet bij geven.


Brussel (15 juli 2010) - Met democratie en mensenrechten wordt te pas en te onpas geschermd om de communautaire problemen in België te duiden. Filosoof Peter De Graeve ziet het anders: het communautaire maakt van België een non-democratie, of, in zijn woorden: een ontspoorde democratie. “Tegenover onze vrijheidsgedachte staat geen gelijkheid.” Een tegendraadse kijk op communautair België. En op de hoofdstad, uiteraard.


Schaarbeek, een laan met brede bomen. Hier woont Peter De Graeve al tien jaar vijf hoog, en in die zin is hij een Brusselaar. Anderen delen hem in bij het Vlaams-nationalisme. Terwijl zijn analyse, de ontsporing van de Belgische democratie, hem naar eigen zeggen ingegeven is door zijn Franse achtergrond. Die visie heeft hij volledig uitgewerkt in zijn essay Staat van ontbinding uit 2008. Wie verwacht dat die visie ongenuanceerd is, moet maar lezen. Makkelijk is ze niet, onrustig wel.

Eerst de actualiteit: de republikein Bart De Wever (N-VA) is al meermaals op het koninklijk paleis uitgenodigd. Een voorbode van Nieuwe Tijden?
Peter De Graeve: “De verdienste van N-VA is dat de partij het Vlaams-natio­nalisme weggeleid heeft van zijn historische ontsporing, belichaamd door het Vlaams Belang. N-VA kun je gerust radicaal-democratisch noemen, Vlaams Belang absoluut niet. Maar je moet de Vlaamse Beweging natuurlijk binnen de ontsporing van de Belgische democratie zien. Maar nieuwe tijden? Geen idee. Misschien, misschien niet.”

Hoe komt u tot de analyse dat de Belgische democratie ontspoord is? U bent allicht niet de enige die dit zegt, maar toch is de gedachte geen gemeengoed.
De Graeve: “Mijn ijver voor het democratische heb ik te danken aan mijn Franse achtergrond. Ik heb jarenlang in Frankrijk gewoond, en heb daar zeer intens de politieke filosofie ervaren. In Frankrijk denkt men nog altijd consequent vanuit de waarden van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid, broederschap, DV/CD) . Wat je ook van de Franse Revolutie mag denken, ze betekende de doorbraak van de democratie in Europa. Dankzij Frankrijk ben ik anders gaan aankijken tegen de Belgische politieke realiteit. De Belgische revolutie is, in tegenstelling tot de Franse, in slechts één hoofdstuk een lichtpunt: voor de doorbraak van de vrijheidsgedachte. Maar wat men vaak verzwijgt, is dat onze vrijheidsgedachte in 1830 een zeer elitaire vrijheidsgedachte was. Met als gevolg de onevenwichtige verhouding tussen vrijheid en gelijkheid. Wij, Belgen, zijn zeer sterk in het verdedigen van persoonlijke vrijheden – een analyse die de Franse dichter Baudelaire ook maakte toen hij in Brussel verbleef in de jaren 1860. Maar, zoals we kunnen aantonen met het B-H-V-dossier, daar staat geen coherente visie op gelijkheid tegenover. Het is met andere woorden een onevenwicht dat zich vooral laat voelen in Brussel en zijn periferie.”

U zegt: de meerderheid van de Franstaligen in de Rand eist geen rechten, maar voorrechten?
De Graeve: “Sterker nog: men vertaalt die voorrechten als mensenrechten, zoals onlangs nog PS-voorzitter Elio Di Rupo. Daarmee bedoelen de Franstaligen de rechten van een minderheid, waarmee ze denken te appelleren aan de democratie: bescherming van minderheden is inderdaad een fundamenteel aspect van de democratische gedachte. Toch wordt het begrip hier in een verkeerde context gebruikt.”

“Even terug naar de Franse Revolutie, naar de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen. Daarin zit een logica vervat: dat mensenrechten altijd gestoeld zijn op burgerrechten. Alle individuen binnen een democratische staat zijn gelijk en hebben burgerrechten. Als je die logica gaat universaliseren en uitdragen, dan worden dat mensenrechten.”

“In België is dat blijkbaar anders. Mensenrechten en respect, en solidariteit even goed, worden gebruikt om Vlamingen diets te maken dat ze de Franstaligen moeten respecteren. Respect is van alle tijden, maar respect is niet de grondslag van de democratie. Mijn overgrootvader maakte een kniebuiging toen hij lang geleden de graaf op zijn pad kruiste: dat noemde men respect voor de hogere. In een democratie respecteert de gelijke de medegelijke. Je moet in een democratie eerst de gelijkheid vestigen vooraleer je van respect kunt spreken.”

“Anders dan in Frankrijk zitten we in België met verschillende talen. Dus moet de gelijkheid in ons land rekening houden met die verscheidenheid. Daar zit ’m nu net het conflict. Franstaligen eisen in de Vlaamse Rand het recht op om zich niet te hoeven schikken naar het grondrecht van de gelijkheid zoals die in België officieel is georganiseerd: afgezien van de faciliteitengemeenten geldt in Vlaanderen en Wallonië de eentaligheid, net zoals de eentaligheid van de Franse Republiek een feit is. In Brussel, de hoofdstad, geldt de tweetaligheid, als verzoening. Dat is het democratische ideaal waarop men de gelijkheid in dit land heeft proberen te organiseren. Verzaak je dat, dan heeft België op die manier eerder iets weg van het ancien régime dan van een democratie.”

“Het kan dus geen toeval zijn dat het hele Belgische conflict zich toespitst op Brussel. Brussel is een afzonderlijk gewest, de hoofdstad van het land én de hoofdstad van Europa. De stad maakt met andere woorden aanspraak op alle macht.”

Dan komen we onvermijdelijk bij de vraag of het Brussels Gewest bestaansreden heeft.

De Graeve: “Politiek-filosofisch is het Brussels Gewest een vergissing. Maar hiermee open je de doos van Pandora. De manier waarop Brussel vandaag alles tegelijk is – hoofdstad, gewest én Europese hoofdstad –, vergemakkelijkt de verhoudingen met de buren niet. De hoofdstad kan niet tegelijkertijd gelijke en meerdere zijn. Brussel wil meer geld, maar wil niet de inspraak toelaten die daarmee normaal gezien gepaard gaat. Nu gaan er in Brussel ook stemmen op om een Brusselse identiteit te vormen, waardoor je heel letterlijk een doorgedreven communautarisering in België zou krijgen.”

De Brusselse bevolking wijzigt heel snel, en sommigen zien daar nieuwe kansen voor het Gewest in. Anderen vrezen dat de verschillende gemeenschappen nog meer naast elkaar gaan leven.
De Graeve: “In deze stad legt de demografie een zware hypotheek op de toekomst. De prognose is dat we binnen een tiental jaar met 1,2 miljoen inwoners zitten, wat op de stad en op de Vlaamse Rand drukt. Vervolgens krijgen we een discours dat de communautaire problemen in de Rand probeert te neutraliseren door er een sociaal-economisch denken tegenover te plaatsen. Ik ben materialistisch genoeg om te weten dat macro-economische tendensen sterk wegen op democratische staten, maar je kunt je natuurlijk de vraag stellen wat je wilt in een sociaal-democratie. Wil je dat het sociaal-democratische de economie bepaalt, of andersom? Als democraat maak je keuzes over het type samenleving dat je wilt. Het geeft geen pas om te zeggen dat we binnen een paar jaar wel zullen zien wat er met Brussel gebeurt, wanneer de bevolking toegenomen is. Dat is om problemen vragen. Nu laat men de neoliberale agenda de politiek bepalen.”

“Laat het nu net in progressieve hoek zijn dat je de neoliberale stelling hoort. Je kunt de demografie niet tegenhouden, is het argument. Dan denk ik: als dat je uitgangspunt is, dan ben je bang om keuzes te maken. Moet je echt de demografie de democratie laten bepalen? Progressieven gedragen zich zoals de kinesitherapeuten van het neoliberalisme: laat het kapitalisme maar zijn gang gaan, gooi de grenzen maar open, prijs de globalisering met alle gevolgen van dien, enzovoort. De progressieven laten het kritiekloos gebeuren. Terwijl het net de taak van politiek links is om hierop kritiek te leveren.”

Dat pleit tegen filosofen die hier, anders dan in het buitenland, bijzonder weinig tegengas geven, niet?
De Graeve: “Dat is een strikvraag (lacht) . Maar u hebt wellicht gelijk. Het lijkt wel of men in België alleen afgeleide problemen durft te bespreken, en niet wat er echt toe doet. Men gaat voortdurend in op de interculturaliteit, het racisme, de onverdraagzaamheid, respect voor de ander. Dat is nobel, maar ik vind dat eerder secundaire problemen. Op de fundamentele problemen, het negeren van de democratie, gaat men niet in. Alsof iedereen roept: ‘We zijn voor een groene wereld’, terwijl niemand daar op zich tegen is.”

Links zijn betekent in Brussel ook: Belg zijn en zich ook zo voelen.
De Graeve: “Daar is op zich niets mis mee, ware het niet dat het ene nationalisme salonfähig is en het andere taboe. Het Belgische natio­nalisme is zogezegd veelzijdig en verdraagzaam, terwijl het Vlaamse te mijden is. Mijn standpunt is: alle nationalisme is bij voorkeur te mijden. Wat mij opvalt, is dat je in Brussel nergens Vlaamse leeuwen ziet hangen, en nauwelijks Waalse hanen. Het Belgische nationalisme is dus in hoofdzaak een Brusselse zaak. En toch: nationalisme is nationalisme. Teruggrijpen naar het ene nationalisme om het andere te bestrijden, is enggeestig. Want je bestrijdt de ontsporing van het Vlaamse nationalisme niet met de ontsporing van de Belgische democratie.”

Kunnen we stellen dat, in die logica, de Brusselse identiteit de recentste uitvinding van het Belgische nationalisme is?

De Graeve: “Sterker nog: het is het laatste toevluchtsoord van het Belgische nationalisme. De Brusselaar ziet zichzelf nog altijd als een mens met een missie: de verdraagzaamheid prediken en uitdragen. Allemaal mooi, maar die Brusselse identiteit is veeleer een laatste stuiptrekking van een ter ziele gegane Belgische identiteit. Brussel vindt zichzelf een postmodern toevluchtsoord, een gemeenschapsloze gemeenschap, een identiteitsloze identiteit.”

“Het is een zalige gedachte om te streven naar een identiteitsloze identiteit, alleen is die gedachte een luxegedachte. Het zijn alleen maar de welgestelden die zich de luxe van een non-identiteit kunnen permitteren. Die gelukkige Brusselse identiteit is filosofische onzin. Uiteraard zijn we allemaal wezens met complexe meerlagige identiteiten, maar je kunt niet alle identiteiten op een hoop gooien en denken dat je op die manier een niet-identitaire gemeenschap vormt. Brussel is een meertalige stad, zegt men. Alsof men in Parijs geen 180 talen spreekt. Nochtans is Parijs de eentalige hoofdstad van Frankrijk. Waarom zou Brussel dan niet de tweetalige hoofdstad van België kunnen zijn? Het ene sluit het andere niet uit. Alleen moet het ene – de tweetaligheid – wel nog gepromoot worden vanuit onze democratische logica. Als je twee belangrijke taalgroepen hebt die in een land samenleven, dan kun je in Brussel, waar die twee gemeenschappen elkaar ontmoeten, niet argumenteren dat dat niet van tel is omdat er 180 talen worden gesproken in plaats van twee. Als je de tweetaligheid vervangt door veeltaligheid, dan – ik val in herhaling – neem je binnen België afstand van de democratische idealen die je daarvoor hebt ingesteld.”

Kort door de bocht misschien, maar toch: met uw boek en met wat u nu zegt, wilt u bewijzen dat België hopeloos is.
De Graeve: “Hopeloos in die zin dat België zichzelf achternahinkt. Het heeft zijn start al gemist in 1848, toen Leopold I aan zijn nicht in Engeland schreef, terwijl Frankrijk net het algemeen enkelvoudig stemrecht had ingevoerd: ‘Ik ben trots op mijn volk, want het verroert geen vin.’ We slagen er niet in de gelijkheid definitief te vestigen. We zien niet in dat het communautaire de kern van dat probleem is. We komen niet tot het democratische niveau dat de problemen kan oplossen. De Zwitsers lijken het wel te kunnen, wij niet. Maar het dringt niet of nauwelijks tot ons door. In de plaats daarvan komen we weg met het argument dat B-H-V louter een symbooldossier is. Het is een symbooldossier, in die zin dat het ons gebrek aan principes blootlegt, democratische principes. Het is de kern van ons probleem.”

In dat licht is het merkwaardig dat buitenlanders, vaak uit landen met een sterke democratische traditie, zich het probleem niet lijken te realiseren zodra ze eenmaal hier zijn.
De Graeve: “Deels kennen we de oorzaak: de opinievorming door Franstalige kranten. Maar er is meer. Essentieel in de relatie tussen landen zijn grenzen. Voor de Tweede Wereldoorlog waren dat harde, collectief-egoïstische gegevens, maar sinds de komst van Europa is een grens een spelregel geworden. Als je naar Frankrijk reist, dan weet je dat je Frans moet spreken, dat je in een ander land terechtkomt. Waarom stemt Vlaanderen op N-VA? Omdat Vlamingen aanvoelen dat Franstaligen de grenzen, de spelregels, niet respecteren, terwijl zijzelf dat wel doen. De taalgrens is nu eenmaal een Belgische spelregel. Toch weigert men de Europese logica op België toe te passen.”

Of om het met een citaat uit het boek van De Graeve te zeggen: “België kan beter Europees worden nu het nog mogelijk is. Europa wordt liefst niet al te Belgisch nu dat nog te vermijden valt.”

:: Peter De Graeve, Staat van ontbinding, uitg. Academic and Scientific Publishers (2008), 152 blz. Meer op www.aspeditions.be of 02-289.26.50


Wie is Peter De Graeve?

Peter De Graeve (1959) studeerde rechten en filosofie aan de UGent en specialiseerde zich in de filosofie aan de Sorbonne (Parijs) en in Turijn (Italië). Van 2004 tot 2009 doceerde hij politieke filosofie en esthetica aan de Universiteit Antwerpen.

Vandaag is hij decaan aan de faculteit Architectuur en Kunsten, associatie KU Leuven. Die verenigt academische hogeschoolopleidingen zoals Sint-Lucas Architectuur en Sint-Lucas Beeldende Kunst van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, de Hogeschool Sint-Lukas Brussel en de Katholieke Universiteit Leuven.

De Graeve is lid van de Gravensteengroep, die pleit voor een open, divers en zelfstandig Vlaanderen.

Christophe Degreef en Danny Vileyn — © Brussel Deze Week

De tekst is raadpleegbaar op:

http://www.brusselnieuws.be/artikels/politiek/2018grenzen-zijn-spelregels2019/?searchterm=peter%20de%20graeve

woensdag 28 juli 2010

Tussen droom en waarheid in Georgië



Onder toeristen in Georgië willen er al eens verhalen opduiken. Verhalen met hun eigen logica, die waar noch onwaar zijn. Het voornaamste is dat ze bestaan. En mochten ze niet bestaan, dan worden ze wel vroeg of laat opgeëist.

Binnen klinkt geroezemoes. Abrupt word ik wakker, terwijl in de kamer achter mij enkele dikke rugzakken worden verschoven. Eerder was ik aangekomen in een oud pand in de Chitaias Kucha, een straat in de stationsbuurt van Tbilisi.

"Ik wil alleen weten of hij eerlijk is," gebaart een man die voorheen nog lag te slapen op een van de vele bedden. "'Eerlijk', kennen jullie dat? Eer-lijk!" Het heeft iets komisch, daar de persoon op een fluorescerende groene zwemshort na niets om het lijf heeft.
Prompt veert hij recht en grabbelt naar zijn woordenboek Engels-Russisch. "Ha, hier: eerlijk". Instemmend gemompel, wanneer een andere vent die zich voorheen in het andere vertrek bevond, zich over het woordenboek buigt.

De vrouw des huizes, een aandoenlijk ogende kloeke vrouw zweert in een Russisch dat zij uiteraard eerlijk is. De mompelende man, Georgiër maar de Engelse taal machtig, sust de groene zwembroek.

Versuft zal ik later kennismaken met Stephen. Stephen from Seattle. Maar zo komt het dan nog niet over.

Het drietal zwelt aan tot een veeltal. Buiten de deur van het pand staat iemand die zich uitgeeft voor politie-agent en de Amerikaan wil spreken. Over hem ging de discussie over eerlijkheid. Puzzelstukjes vallen op hun plaats.

De discussie sterft een stille dood, buiten in de veranda. Een rondje praten levert niets op. Vaag verneem ik dat het over een gestolen fiets gaat, waar Stephen zich behoorlijk over opwindt. "They stole my bike, absolutely", klinkt een kreet uit de achterplecht.

Later, wanneer iedereen weg is en een onaardse rust en eenzaamheid over het pand zijn neergedaald, spreek ik de Amerikaan aan.

"Problemen?"

"Jep", zegt Stephen, niet verwonderd.

"Fiets gestolen?"

"Inderdaad", luidt het ietsje opzichtiger.

Een verhaal ontplooit zich. Stephen from Seattle ontpopt zich tot een vurig verteller. Over zijn wereldreizen, zijn omzwervingen. Cambodja, Vietnam, China, Kazachstan, Kirgizië. En dan Georgië. "Maar hier was ik beter niet naartoe gekomen".

Blijkt dat hij nogal graag fietst en bij aankomst in Georgië een fiets heeft gekocht om zich vrijelijk en snel te kunnen voortbewegen in de stoffige straten van Tbilisi. Blijkt dat hij zich vooral goed voelde die ene dag, toen hij ondanks de hitte, en ten gevolge van een uitstekende tai-chisessie, op een wolk, in een roes, richting rivier fietste. Waar jongeren rondhingen. Waar de jongeren vroegen of ze even een ritje mochten maken op zijn fiets.

Dat mochten ze. De tai-chi had Stephen verlamd, de wereld leek een schouwtoneel van hoogst eerlijke acteurs. Wat maakte het met andere woorden uit.

Maar fiets kwam niet terug. De jonge snaak ging er vandoor en lachte Stephen uit. Deze laatste zocht de politie op om, inmiddels stilletjesaan ontwaakt uit de Chinese lichaamskunstroes, recht af te dwingen.

Waar hij wederom werd uitgelachen. Aangehouden, paspoort in beslag genomen. Helft van zijn geld weg. Ook een inderhaast opgetrommelde vertaler bleek van weinig goede wil.

Het verhaal kronkelt grimmig. Dat zijn gastfamilie doodsbang werd toen hij later vertelde met de politie in aanraking te zijn gekomen. Dat zijn gastvader prompt naar Kazachstan (het thuisland van de gastmoeder) vluchtte. Dat hij nadien op straat door politie-agenten werd aangesproken. Herkend. Dat hij, met andere woorden, vogelvrij was.

Een onwezenlijk gevoel bekruipt me. De oude kanten Sovjetgordijnen bollen op, buiten verscheurt een donderslag de bedrukte hemel. De koer achter het pand, waar een oude afgeknotte plataan staat, kolkt wanneer een plensbui de lucht vult met nattigheid.

"Een rechtsstaat kan je dit niet noemen", zegt Stephen. "Als ze al voor zulk een bagatel toeristen mishandelen". Mishandelen? "Oh yeah, while I was at their office, they kinda made me sleep-deprived. Keeping me awakened by slapping my face, saying 'Oh, wake up little boy, you don't have to sleep'."

Mijn gedachten overlopen de recente geschiedenis van Georgië. Tot 2003 heette het land, ingeklemd tussen Turkije en Rusland, een oord van zware boeventronies, corruptie en verderf te zijn. Genegeerd door de rest van de wereld. Op voet van oorlog met zichzelf. Tot de Rozenrevolutie, dat een jong, nieuw bewind onder leiding van de frissere verschijning Mikhail Saakashvili installeerde. Nadien werd duiveltje corruptie met pek en veren uit het land verbannen, het politiële en justitiële apparaat vervangen, en knoopte het herboren land relaties aan met een buitenland. Zelfs met de Verenigde Staten lukte het aardig.

Althans, zo staat het in de reisgidsen en officiële publicaties. Een laag vernis, die de argeloze bezoeker doet geloven dat er weliswaar her en der nog wat gewerkt moet worden, maar dat Georgië in staat is gebleken met zichzelf in het reine te komen. Een laagje vernis die opgewekte, mooie vrouwen in de paspoorthokjes van de luchthaven van Batumi 'Welcome to Georgia' doet zeggen, terwijl buiten de zomer over de eeuwig groene bergen rolt.

Gezichten
Het onwezenlijke maakt gauw plaats voor een nuchterdere kijk, en Stephen ontspant. Het onweer is overgeraasd.

Stilte.
"Heb je al 'ns buiten naar de kinderen gekeken?", vraagt hij.
Het haar op zijn kruin is geschoren, op zijn nek na, waar grijzende krullen lang zijn gehouden. Hij overhandigt me een foto. Een grappig uitziende man met langer, grijzend haar en een gezond gezicht staart me aan. "Dat ben ik, voor ik hier naartoe kwam", leest hij mijn aarzeling. Ik zie eenzelfde soort goedkoop, felgekleurd shirt, dat zijn handelskenmerk is. Goedkoop, om weg te gooien. Kleding van een onthechte reiziger. Maar zijn krullen, die heeft de vijftiger noodgedwongen laten afscheren. Om minder op te vallen.

"Ik heb hier", vervolledigt hij, "nog geen enkel kind zien lachen of alleen spelen." Hij herhaalt de zin, als een mantra. "Hun ouders verstaan ook de kunst ze kort te houden, ze hardhandig bij de hand te nemen. De moeders dan, want gemengde koppels met kind zie je hier niet op straat".

Even later merkt Stephen op dat mensen je in Georgië vaak aanstaren, los van alle nieuwsgierigheid. Nog later op straat blijkt dat waar te zijn: indringende, niet gecontroleerde blikken priemen naar me. Afgunst is het niet, vijandigheid ook niet echt. Eerder het gevoel dat de toerist niet thuishoort in de setting van hoge platanen, dito bergen en een geschiedenis die scheelt naargelang de waarnemer.

No country for old men. Zelf niet voor jongeren.

Op straat spelen inderdaad zelden kinderen. Ook lijken ze niet te lachen, maar stil in zichzelf gekeerd, nauwelijks peilend naar de rare gebruiken die hun gezette moeders hanteren. Plechtstatig kruistekens maken in de buurt van eeuwenoude, goed onderhouden kerken. Doelgericht wandelen en winkelen, nooit kuieren. Zelfs in de stad speelt het loutere overleven de hoofdrol.

Een jonge elite, die het land zou moeten dromen, lummelt en kijkt de toerist even snedig aan. Lachen, grapjes in een taal die ik niet begrijp en nergens ter wereld ook echt familie heeft. Alleen voor dit land vorm gegeven, op maat gegoten voor de mogelijkheden der Kaukasus.

Of liever: een deel van de Kaukasus.

De Amerikaanse ambassade in Tbilisi lijkt volgens Stephen de kat uit de boom te kijken. Hoewel hij al een tweetal keer langsging om zijn zaak aan te kaarten, krijgt hij nul op het rekest.

Begin juli nog was Amerikaans minister van buitenlandse zaken Hillary Clinton op bezoek. Zij beloofde extra in het land te investeren. Na de korte oorlog met Rusland in 2008 merkten de VS het land nog ietsje harder op. Niet als ideale bondgenoot, maar eerder als maatje in een ingeklemde regio. Open strijd tegen Rusland was en is het niet echt, eerder een blokkeringsmechanisme om het Rusland wat te bemoeilijken een nieuwe wereldmacht te worden.

Georgië speelt het spel mee. Geld en liefde van de Verenigde Staten, daar kan je wat mee. Overal in het land zijn de nieuwste aanwinsten politiekantoren, politie-auto's en kerken. Dat zie je.

Later vraag ik Stephen, terwijl we aan de wandel zijn in een buitenwijk van Tbilisi, waarom er zoveel vrouwen zwart dragen in het straatbeeld.

"Dat is een kenmerk van een collectieve psychologische uiting. Een volk dat collectief depressief is, draagt zwart, ontbeert creativiteit en lacht nooit".

Op slechts één plek wordt dit gebroken, ontdekken we later, en dat is in Mtatsminda, een pretpark op een heuveltop boven Tbilisi. "This is fucking creative," luidt het bij een Efteling-achtige constructie, een soort mediterende trol. Wanneer Stephen een ijsje wil kopen, wijst een breed lachende jonge Georgische ons de weg. Eindelijk.

Later klimmen Stephen en ik door een kloof. Een tocht met lange doornen, waarop we verdwalen om uiteindelijk in een andere buitenwijk terecht te komen.

"Waarom wacht je zolang met opnieuw naar je ambassade te gaan", vraag ik.

"Kijk, jij bent jong, en ik begrijp jouw ongeduld. Maar mijn ervaring overal ter wereld, en ik heb er nogal wat, zeker met veiligheidsdiensten, leert me dat het beter is als je een pain in the ass blijft spelen, je verhaal kenbaar maakt en zachte druk uitoefent. Dat rendeert meer dan kortstondig schreeuwen, vol ongeduld".

"Natuurlijk moet je, wanneer je aangehouden bent, altijd enkele regels in acht nemen", klinkt het nadien cynisch. "Teken wat ze willen dat je tekent, knik altijd ja en werk altijd mee. Je hoofdbekommernis moet zijn: ik moet hier zo snel mogelijk weg. En dat lukt meestal alleen als je meewerkt, hoe erg de (kleine) psychische en/of lichamelijke vernederingen".

Vernederingen?

Stephen had me eerder littekens laten zien. Syrië, Vietnam. Duimschroeven, metalen voorwerpen. Slapeloosheid die je doet meewerken en doet bekennen. "Syrië is het ergst, daar zijn ze echt sadistisch, klinkt het". In Georgië viel het al bij al nog mee: hem gewoon uit zijn slaap houden.

Later, in een internetcafé zoek ik wat op over mensenrechten in Georgië. Nog niet hoe het hoort
, kan worden samengevat. Politieke intimidatie, corruptie, onregelmatigheden bij de verkiezingen. O ironie, want het meest omvattende en meest recente rapport is uitgegeven door het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken.

"Nice. But they will not immediatly give me a new passport", Stephen adds.

Eerder had ik besloten vroeger naar huis te gaan. Het land leek het niet waard geplande uitdagingen aan te gaan. En dan is er nog dat onwezenlijke gevoel dat me, vanaf de eerste seconde in Batumi, vast heeft gegrepen, murw heeft geslagen.

Stephens verhaal heeft weinig finesse. Maar dat kan geheel en al veroorzaakt zijn door de indringendheid waarin men in Georgië zaken lijkt af te handelen. Het begint bij blikken, en gaat over tot ogenschijnlijke rust, wanneer iemand, een lach, een blik, je er van probeert te vergewissen dat alles normaal is. Terwijl het gevoel je bekruipt dat er meer is.

Een spel van hogere krachten, niet verifieerbaar maar wel in zekere mate waarneembaar. Voor wie wakker genoeg blijft.

***

Mijn AirBaltic-ticket zit netjes opgevouwen tussen mijn paspoort. Het is nacht en bijna baan ik me een weg naar de gate, weg van hier.

De vrouw in het paspoorthokje kijkt me indringend aan. Dit is niet hetzelfde als mijn ervaring in Batumi.

Zij zucht, stempelt hard haar stempel, lacht even ondoorgrondelijk, waarna haar gezicht in een grimas vertrekt, waarna rimpels blijven en ik niets dan kilheid ervaar.

Prompt gooit zij mijn paspoort met een smak in mijn richting.


Meer lezen:

http://secretaryclinton.wordpress.com/2010/07/05/secretary-of-state-hillary-clinton-in-georgia/

http://news.smh.com.au/breaking-news-world/hillary-clinton-slams-russia-in-georgia-visit-20100706-zxs6.html

http://www.humanrights.ge/index.php?a=article&id=5226&lang=en

http://www.state.gov/g/drl/rls/hrrpt/2009/eur/136032.htm

woensdag 10 maart 2010

De dorpsmens in de hoofdstad

Buiten de stad, dat is een stedelijk polderland, zegt de overlevering. Dat is vast zo omdat Brussel binnen de eigen muren zo hecht is.

Onlangs had ik het opnieuw: gezellig napraten na een interview, waardoor er allerhande wetenswaardigheden in een erg goede verstandhouding worden uitgewisseld. U weet hoe dat gaat: de receptie-uitwisselingsstijl, maar dan meer privé en minder opgefokt. Soit.
Kwamen we bij een onderwerp dat altijd ergens zweeft tussen de betere 'aha' en het verwonderde gezicht: de woonplaats. Sinds niet zo heel lang is dat bij mij in dezen Brussel. Het is te zeggen: een van die negentien dorpjes. Daar ergens.

Voorheen woonde ik, u wel bekend, in Vlaanderen, dat enge gebied voorbij Schaarbeek-Vorming waar Vlamingen wonen. Toen de interviewee dit hoorde, kwamen we dan uiteindelijk terecht bij een Brusselse favoriet: verlicht is de geest, hij of zij, die de reis onderneemt en van Vlaanderen in Brussel komt wonen. Plots moest ik ontdekken dat ik in Vlaanderen onder een kerktoren woonde en dat de grootstad zoveel meer te bieden heeft.

Zoals ik al zei is dit verhaal een favoriet op recepties allerhande in het Brusselse. Iedereen hetzelfde verhaal: de vlucht uit het benauwende Vlaanderen, de wereld in Brussel. We zijn er allen erg meervoudig en kos-mo-po-li-tisch.

Wacht eens even. Kerktoren, benauwend?

Het tegenverhaal bieden is moeilijk, en ik verzaak er meestal aan op recepties. Misschien uit cynisme, misschien omdat ik het gevoel heb dat het toch niet serieus wordt genomen. Maar ik vond, beste lezer, met alle goede wil van de wereld, Vlaanderen niet benauwend. Integendeel: ik had er zelfs het gevoel vrijer te zijn dan in Brussel.

Dat laatste is een complex verhaal. Ik kan het proberen kaderen, maar dan begrijpt u misschien de volledigheid er niet van. Een poging: Brussel is in mijn ogen geen plaats die vrij maakt, maar eerder een vrijhaven. Een vrijhaven kan mensen al dan niet verlossen van hun zorgen en beklemming tenietdoen. Een beklemming die misschien gegroeid is in een klein dorpje, maar dan toch enige tijd geleden.

Maakt Brussel vrij? Of beter: maakt het vrijer? Ik heb de grootstad en de anonimiteit altijd ervaren als een enorme moeilijkheid. In Brussel wordt dat idee van een vrijhaven concreet vertaald in 'iedereen vrij, iedereen zijn zin'. Wat tot kleine rampen leidt. Die gelatenheid maakt mensen mijns inziens juist niet vrijer, maar eerder gebonden. Gebonden aan een waanidee, gebonden aan de gevolgen van zoveel onverantwoordelijkheid. De rokende puinhopen van een vrijheidsexponent, in allerlei opzichten: maatschappelijk, politiek, economisch,...

Mijn kleine Vlaamse dorpje was ook anoniem, maar dan wel met meer verantwoordelijkheidszin. En het mag velen in Brussel misschien verbazen, maar ook in dat dorpje was internet. Waarschijnlijk meer dan in sommige Brusselse wijken. En dat dorpje was ook proper. In dat dorpje was er tenminste nog echte, en niet alleen spreekwoordelijke, ruimte. In die zin was er dus meer plaats voor vrijheid. Echte vrijheid.

Toch krijgt deze redenering de Brusselse idee van kosmopolitisme - de hoofdstad als navel van een cultuurrijke wereld - niet klein. Want vaak wordt in de discussie dan het geweer van schouder veranderd: Vlaanderen is verstedelijkt, en de Vlaming koestert de filosofische droom dat hij in een dorp woont, terwijl hij in de realiteit in een stedelijk netwerk woont.

Dat is ongetwijfeld zo. Maar er wordt wel nooit bijgevoegd dat dit idee - een stedelijk netwerk - wel haaks staat op de eerdere Brusselse gedachte dat iedereen die uit Vlaanderen komt, gevlucht is uit zijn kleine dorp.

U zegt het maar, maar ik raak hierdoor een beetje verward.

Laten we de logica eens omdraaien: ik geef toe dat ik in een stedelijk netwerk heb gewoond, al ben ik er niet uit gevlucht. En dan kom ik in een stad wonen die eerder het omgekeerde is van een stedelijk netwerk: men pretendeert een stad te zijn, maar ont-netwerkt hier graag in dorpen. Met negentien zijn ze, in deze wereldstad.

En die kerktoren, dat moet ook een hardnekkige mythe zijn. Ikzelf kom uit een vrijzinnig nest, en kan alleen maar constateren dat religie in Brussel zowel in het straatbeeld als in debatten prominenter aanwezig is. Dus: het gebedshuis speelt hier ongetwijfeld een veel grotere rol, zij het verdoken.

Dan is een kerktoren veel duidelijker. Alleen maar omdat hij louter tot symbool is verworden. Een symbool voor wie het verkeerdelijk wil interpreteren.